Arrest eliminatie Tracébesluit

Casus: van een perceel valt een gedeelte naast de (bestaande) A2 in TB verbreding A2. Op het overblijvende perceel wordt een nieuw bedrijventerrein gerealiseerd. Wat is dan de benadering na eliminatie TB:

  1. de onteigende strook heeft een verwachtingswaarde als onderdeel van dat nieuwe bedrijventerrein dat wordt gerealiseerd; de benaderingswijze van rechtbankdeskundigen, waaronder René van Hoogmoed
  2. die strook heeft geen relatie met dat nieuwe bedrijventerrein en vormt een smalle strook grasland met een zeer beperkte werkelijke waarde (vonnis rechtbank Limburg)

HR:

Op grond van art. 40a (oud) Ow wordt bij het bepalen van de schadeloosstelling uitgegaan van de dag waarop het vonnis van de vervroegde onteigening is ingeschreven in de openbare registers. De feiten en omstandigheden zoals die op die dag bestonden, vormen uitgangspunt bij de bepaling en de begroting van de ten gevolge van de onteigening geleden schade. De redelijkheid kan een uitzondering op dit uitgangspunt rechtvaardigen om te waarborgen dat de werkelijke waarde van het onteigende wordt vergoed aan de onteigende. Een toepassing van die redelijkheid is de zogenoemde ‘eliminatieregel’ van art. 40c (oud) Ow. Op grond van art. 40c (oud) Ow wordt bij het bepalen van de schadeloosstelling geen rekening gehouden met voordelen of nadelen teweeggebracht door (1°) het werk waarvoor onteigend wordt, (2°) overheidswerken die in verband staan met het werk waarvoor onteigend wordt en (3°) de plannen voor de werken onder 1° en 2° bedoeld.

Uitgangspunt bij de bepaling en de begroting van de ten gevolge van de onteigening geleden schade is dat [eisers] op de peildatum het overblijvende vrijwillig hadden verkocht. Uit de stellingen van partijen en de stukken van het geding blijkt echter dat de onteigening haar schaduw vooruitgeworpen heeft in die zin dat de verkoop van het overblijvende in rechtstreeks verband stond met de op handen zijnde onteigening. Zo zijn de grenzen van het verkochte deel van het perceel (het overblijvende) door niets anders bepaald dan door het werk waarvoor werd onteigend. Dat [eisers] op de peildatum een deel van het perceel al hadden verkocht, belet niet dat op grond van de redelijkheid de verkoop van het perceel als geheel tot uitgangspunt kan worden genomen bij het bepalen van de schadeloosstelling. De enkele omstandigheid dat [eisers] het overblijvende geheel vrijwillig en op eigen initiatief hebben verkocht en niet vooruitlopend op de onteigening op verzoek van, met medewerking van of met toestemming van de onteigenaar, kan in een geval als dit, waarin de onteigening haar schaduw vooruitgeworpen heeft, niet de beslissing dragen dat de verkoop van het overblijvende niet behoeft te worden weggedacht.

Volgt vernietiging vonnis Rechtbank en verwijzing naar Hof ‘s-Hertogenbosch.

HR 16-05/25 inzake Staat / A2 Limburg (ECLI:NL:HR:2025:757)

Noot: inderdaad: de onteigening heeft haar schaduw vooruitgeworpen. Met mooie verwijzing naar jurisprudentie.

Zie ook achtereenvolgens onze publicaties na Conclusie A-G en na Vonnis Rechtbank Limburg.