De “onteigening” is minnelijk geregeld. Aanvrager claimt vervolgens vergoeding Nadeelcompensatie.
[appellant] betoogt dat met de koopovereenkomst van 28 mei 2014 geen vergoeding is betaald voor alle schade die hij als rechtstreeks en noodzakelijk gevolg van de eigendomsontneming en erfpachtbeëindiging heeft geleden. Hij voert aan dat geen overeenstemming is bereikt over de vergoeding van alle schade. In de koopovereenkomst is bepaald dat een eventuele vergoeding van planschade of nadeelcompensatie niet in de schadeloosstelling is begrepen.In de koopovereenkomst is bepaald dat 0.38.57 hectare grond in eigendom en 2.36.67 hectare grond in erfpacht voor een bedrag van € 135.000,00 wordt verkocht en dat in dat bedrag alle schadeloosstellingen zijn begrepen, inclusief de tegemoetkoming in de kosten voor deskundige bijstand, met uitzondering van een eventuele vergoeding van planschade of nadeelcompensatie.
Ter zitting heeft [appellant] desgevraagd meegedeeld dat het geschil uitsluitend betrekking heeft op de hoogte van de tegemoetkoming voor de waardevermindering van het overblijvende. De minister heeft [appellant] alleen voor de waardevermindering van de bedrijfswoningen met de daarbij behorende gronden een tegemoetkoming toegekend. [appellant] stelt zich op het standpunt dat de minister ten onrechte geen tegemoetkoming heeft toegekend voor de waardevermindering van de overige opstallen en gronden en voor de waardevermindering van het agrarisch bedrijf. Daarbij gaat het niet om schade als gevolg van een toename van geluidbelasting vanwege het wegverkeer op gronden die niet zijn eigendom zijn, maar om schade als gevolg van de verbreking van de eenheid van het bedrijfsareaal, omdat het bedrijfsareaal na de aanleg van het nieuwe tracé van de N18 in tweeën is verdeeld.
5.5. De bestuursrechter treedt niet in de vraag of de door [appellant] en de Staat overeengekomen koopprijs toereikend was, de vraag of bij het overeenkomen van die koopprijs is gehandeld in overeenstemming met het onteigeningsrecht en de vraag of de overeenkomst onder invloed van wilsgebreken bij [appellant] tot stand is gekomen. Dat is niet aan de bestuursrechter, maar aan de burgerlijke rechter. De Afdeling zal zich beperken tot de vraag of aanleiding bestaat om op de voet van artikel 22 van de Tracéwet een tegemoetkoming in de gestelde schade te verlenen. Daarvoor bestaat slechts aanleiding, gezien de overzichtsuitspraak in planschadezaken van 28 september 2016, indien tussen de schade en het Tracébesluit een rechtstreeks oorzakelijk verband bestaat.
ABRS: Dat in deze overeenkomst is bepaald dat een eventuele vergoeding van planschade of nadeelcompensatie niet in de verkoopprijs is begrepen, laat onverlet dat daarin niet is bepaald dat de minister bij een aanvraag om tegemoetkoming in planschade of nadeelcompensatie voorbij zal gaan aan de in de jurisprudentie gestelde eis dat tussen de gestelde schade en het Tracébesluit een rechtstreeks oorzakelijk verband bestaat. Dat verband ontbreekt. De minister heeft – alleen al hierom – geen aanleiding hoeven zien voor toekenning van de in deze procedure aangevraagde tegemoetkoming in de schade. Daarvan uitgaande, is niet van belang of, zoals de minister in het besluit van 26 april 2018 heeft aangevoerd, maar [appellant] heeft bestreden, tegemoetkoming in de schade anderszins is verzekerd door middel van de bij de koopovereenkomst vastgestelde koopsom.
ABRS 11-12/19 inzake N18 (ECLI:NL:RVS:2019:4160)
Noot: aldus enkel een (plan)schadevergoeding voor waardevermindering van agrarische bedrijfswoningen, welke waardevermindering niet in de koopsom c.q. vergoeding art. 41 Ow begrepen was.
Eerder in 2019 speelde de vraag of tegemoetkoming planschade anderszins (via onteigeningsvergoeding) verzekerd was. Aan die vraag komt de Afdeling in casu niet toe, omdat de voorliggende vraag van causaliteit niet bevestigend beantwoord wordt.
N18/Landgoed Haaksbergen (ABRS 06-02/19, ECLI:NL:RVS:2019:330) In die koopovereenkomst stond als bepaling: De nog nader te bepalen planschade maakt geen deel uit van de tussen partijen overeengekomen schadeloosstelling. ABRS: Op grond hiervan mocht [appellant] er van uitgaan dat het in de schadeloosstelling opgenomen bedrag van € 90.000,00 voor waardevermindering van het overblijvende niet geheel of gedeeltelijk was bedoeld ter vergoeding van planschade. De minister heeft niet aannemelijk gemaakt, ook niet op de zitting, dat dit bedrag wel geheel of gedeeltelijk ter vergoeding van planschade is toegekend.