Appellant stelt dat hij economisch eigenaar was.
ABRS: Uit de notariële akte van levering van 28 mei 2001, verleden door mr. R. van Zwol, notaris te Lelystad, waarbij [appellant] zijn perceel aan [toenmalige partner] heeft geleverd, blijkt niet dat [appellant] na de overdracht van de juridische eigendom van het perceel aan [toenmalige partner] eigenaar is gebleven. In de akte is bepaald dat [toenmalige partner] ertoe is gehouden het perceel, op het moment dat zij dat wil vervreemden, eerst aan [appellant] aan te bieden. In de akte is evenwel niet bepaald dat [appellant] het onvoorwaardelijk recht heeft het perceel van [toenmalige partner] terug te kopen en dat zij verplicht is het perceel op enig door [appellant] gewenst moment aan hem te leveren of dat [toenmalige partner] ertoe gehouden is om, indien [appellant] dat wenst, tot – bijvoorbeeld – splitsing van het perceel over te gaan. Voor zover in de notariële akte niet is weergegeven wat [appellant] had bedoeld, komen de gevolgen hiervan voor risico en rekening van [appellant]. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen ligt de verantwoordelijkheid voor de aktes die hij heeft ondertekend bij hem. Daargelaten of het ertoe doet dat in de notariële akte over een mondelinge en niet over een schriftelijke overeenkomst wordt gesproken, geldt voor de schriftelijke overeenkomst van 2 januari 2001 die [appellant] heeft overgelegd hetzelfde als voor de notariële akte. [appellant] heeft gedurende de periode van 28 mei 2001 tot 25 november 2002 dan ook niet de beschikking over het perceel gehad. Er is alleen al daarom geen reden hem gelijk te behandelen als iemand die in die periode eigenaar was. De rechtbank heeft daarom terecht geoordeeld dat het college [appellant] voorzienbaarheid kon tegenwerpen.
ABRS 26-06/19 inzake Lelystad (ECLI:NL:RVS:2019:2020)