Artikel 5.24 van de Waterwet bepaalt dat de gedoogplicht slechts mag worden opgelegd wanneer de belangen van rechthebbenden onteigening niet vorderen. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 16 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2894), is voor het antwoord op de vraag of de belangen van een rechthebbende onteigening vorderen, de voor de aanleg of wijziging van een waterstaatswerk benodigde grondoppervlakte in verhouding tot het totale grondoppervlak van de rechthebbende van belang. Voorts is van belang of zich bijzondere omstandigheden voordoen, zoals de omstandigheid dat de bruikbaarheid van de rest van een perceel vermindert als gevolg van de aanleg of wijziging van een waterstaatswerk op een gedeelte van dat perceel.
3.3. Niet in geschil is dat de voor de te gedogen waterstaatswerken benodigde grondoppervlakte maar 0,1% van het totale grondoppervlak van [wederpartij] beslaat en dat dit dusdanig gering is, dat dit geen onteigening van het perceel vordert. In geschil is of de bruikbaarheid van het perceel door de aanleg van deze waterstaatswerken, en dan met name de stuw, dusdanig vermindert, dat dit moet worden aangemerkt als een bijzondere omstandigheid die onteigening vordert.
3.4. Het dagelijks bestuur betoogt terecht dat voor beantwoording van de vraag of de bruikbaarheid van een perceel vermindert als gevolg van de aanleg of wijziging van een waterstaatswerk op dat perceel, alleen moet worden gekeken naar de gevolgen die voortvloeien uit de aanleg of wijziging van die specifieke waterstaatswerken. Het stijgen van het waterpeil en de vernatting daardoor zijn toegestaan op grond van het peilbesluit van 14 mei 2014 en zijn niet het gevolg van de aanleg van de stuw, het dempen van een gedeelte van een watergang en het aanleggen van een duiker. Als [wederpartij] het niet met dit hogere peil eens is, had zij tegen het peilbesluit moeten opkomen. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, kunnen eventuele gevolgen van het stijgende waterpeil hier dan ook geen rol spelen. De aanleg en wijziging van de waterstaatswerken hebben ook geen andere gevolgen die ertoe leiden dat de bruikbaarheid van het perceel vermindert. De Afdeling ziet daarom geen aanleiding voor het oordeel dat er bijzondere omstandigheden zijn die onteigening vorderen. Het dagelijks bestuur mocht dan ook besluiten om [wederpartij] te verplichten de aanleg van de stuw, het dempen van de watergang en de aanleg van een duiker te gedogen. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
ABRS 29-05/19 inzake waterschap Brabantse Delta (ECLI:NL:RVS:2019:1719)
Noot: zie ook ABRS 24-06/15 inzake waterschap Vallei en Veluwe; Cortenoever; (ECLI:NL:RVS:2015:1991).
Criteria:
- verhouding benodigde oppervlakte tot totale oppervlakte
- of bijzondere omstandigheid en dat is dus niet het peilbesluit, zijnde een omstandigheid buiten het specifieke waterstaatswerk