Bouwaanvraag tijdens aanhoudingsplicht: concrete poging?

[D]at de wetgever [niet] onder ogen heeft gezien wat de gevolgen zijn, indien, na inwerkingtreding van het nog niet onaantastbare bestemmingplan, de Afdeling in een bodemzaak alsnog het besluit tot goedkeuring van dit plan vernietigt.

Dat laatste geldt ook voor de gevolgen die de inwerkingtreding van het nog niet onaantastbare bestemmingsplan heeft voor de in de Woningwet voorziene regeling inzake aanhouding van bouwaanvragen ter bescherming van een nieuw bestemmingsplan. Als gevolg van eerdergenoemde uitspraak van 29 augustus 2001 is het bestemmingsplan “Oostvlietpolder”, op de voet van artikel 30 van de WRO, opnieuw in procedure gekomen. Het intreden van planologische ontwikkelingen die niet stroken met dit dan weer in procedure zijnde bestemmingsplan, stuit onverkort op bezwaren.

Gelet op het voorgaande, brengt een redelijke en bij de strekking van artikel 50, tweede en derde lid, van de Woningwet aansluitende wetsuitleg mee dat de uit het tweede lid voortvloeiende aanhoudingsplicht gedurende de periode dat een bestemmingsplan in werking is getreden, maar nog niet in rechte onaantastbaar is geworden, vooralsnog is onderdrukt en dat deze verplichting, indien het besluit tot goedkeuring is vernietigd en tevens alsnog goedkeuring is onthouden, op de voet van het derde lid weer tot gelding komt.

Niet in geschil is dat ten tijde van het bestreden besluit de ingevolge artikel 50, derde lid, van de Woningwet geldende aanhoudingstermijn nog niet was geëindigd. Het college was dan ook verplicht de aanvraag om bouwvergunning aan te houden.”

Uit voormelde uitspraak van de Afdeling volgt dat ten tijde van de aanvraag om bouwvergunning voor het perceel voorbereidingsbescherming en de daarmee verbonden aanhoudingsplicht gold. Gezien deze aanhoudingsplicht was de bouwaanvraag niet vatbaar was voor vergunningverlening en kon daarom niet kan worden aangemerkt als een concrete poging om de ingevolge het oude bestemmingsplan bestaande bouwmogelijkheden op de percelen te benutten.

ABRS 30-05/18 inzake Leiden (ECLI:NL:RVS:2018:1797).

Noot: een bouwaanvraag die niet gehonoreerd had kunnen worden, is aldus niet aan te merken als een concrete poging de oude bestemming te realiseren.