De rechtbank: De tegemoetkoming in de door het bedrijvenschap gestelde planschade is niet voldoende anderszins verzekerd, als bedoeld in artikel 6.1, eerste lid, van de Wro. De uitkomst van de civiele procedure van het bedrijvenschap op grond van artikel 14 van de Belemmeringenwet Privaatrecht is immers nog ongewis.
ABRS: volgens vaste rechtspraak van de Afdeling, wordt geen tegemoetkoming in planschade toegekend bij het ongedaan maken van na de verwerving van een onroerende zaak genoten planologisch voordeel. Bij uitspraak van 16 november 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:3295) heeft de Afdeling, ter verduidelijking van deze rechtspraak, overwogen dat bij het bepalen van een tegemoetkoming in planschade in beginsel geen rekening wordt gehouden met een voor de aanvrager, in vergelijking met het ten tijde van de verkrijging van de onroerende zaak geldende planologische regime, voordelige, na de datum van verwerving daarvan door de aanvrager in werking getreden, wijziging van het planologische regime, die ongedaan wordt gemaakt door het beweerdelijk schade veroorzakende besluit.
Verweer bedrijvenschap: In dit geval is het redelijk en billijk dat het feitelijke (en niet slechts theoretische) nadeel, bestaande uit een aanpassing van de al aangevangen grondexploitatie, wordt vergoed. Indien het rijksinpassingsplan wordt weggedacht, zou deze exploitatieschade niet zijn ontstaan, want dan zou de rechtmatig aangevangen exploitatie op basis van het uitwerkingsplan van 7 juli 2009 met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid in planologische zin mogelijk zijn gebleven. Het bedrijvenschap heeft de percelen op de waardegrondslag van het toekomstige bedrijventerrein verworven. Daarna heeft het kassen gesloopt, jaarstukken opgesteld, een uitvoeringsorganisatie ingericht, plannen opgesteld, openbare voorzieningen aangelegd etc. Uitgangspunt in de rechtspraak over planschade is dat schade in de vorm van gemist voordeel als gevolg van een planologische beperking van een aangevangen exploitatie voor vergoeding in aanmerking komt. De omstandigheden in de rechtspraak, waar in de brief van 22 maart 2023 naar is verwezen, wijken dus af van de omstandigheden van het bedrijvenschap. In die rechtspraak gaat het om het weer terugvallen van de waarde van onroerende zaken naar de vroegere waarde. Bij het bedrijvenschap gaat het echter om het voortzetten van de aangevangen grondexploitatie met een slechter exploitatieresultaat. Dat is daadwerkelijke schade, aldus het bedrijvenschap.
ABRS houdt echter “onverkort” vast aan de hoofdregel van “slechts” vervallen van tijdelijk voordeel.
ABRS 02-08/23 inzake TenneT/Bedrijvenschap Harnaschpolder (ECLI:NL:RVS:2023:2967)
En idem ABRS 02-08/23 inzake TenneT/HVM (ECLI:NL:RVS:2023:2971)
Noot 1: TenneT betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat tegemoetkoming in de door het bedrijvenschap gestelde schade niet voldoende anderszins is verzekerd, als bedoeld in artikel 6.1, eerste lid, van de Wro. De “taxatie” Belemmeringenwet Privaatrecht loopt immers nog. De Afdeling oordeelt dat TenneT bij dit verweer geen belang (meer) heeft, omdat de schadeclaim toch niet gehonoreerd wordt vanwege vervallen tijdelijk voordeel.
Noot 2: de weging van de Afdeling lijkt voor een buitenstaander wel heel erg rigide; op basis van de door het bedrijvenschap gedane investeringen lijkt schade niet onaannemelijk.
Noot 3: Sjoerd van Hoogmoed is als één van de door de rechtbank benoemde deskundigen betrokken bij de procedure over de Belemmeringenwet Privaatrecht.