Eigenaar van Hedwigepolder vordert ontbinding van de overeenkomsten met de pachters in de Hedwigepolder in verband met de ontpoldering van de polder. Het hof toetst of de wil ernstig gemeend is, dat de verwezenlijking van de bestemming voldoende concreet en uitvoerbaar is en dat de verpachter financieel in staat is om de bestemming te realiseren. Het hof oordeelt dat aan de eerste vereisten is voldaan en dat de eigenaar zich nader mag uitlaten over de financiering van het project en de rol van de Staat en het Vlaams Gewest daarbij. Indien ook aan dat vereiste is voldaan, zal het hof de vordering van de eigenaar tot ontbinding van de pachtovereenkomsten voorwaardelijk toewijzen. Die voorwaarde zal zijn dat de pachtovereenkomsten zullen worden ontbonden op het moment dat onherroepelijk vaststaat dat de onteigening geen doorgang vindt, doordat de Hoge Raad oordeelt dat de noodzaak tot onteigening ontbreekt omdat het werk waarvoor onteigend wordt door de eigenaar zelf zal worden gerealiseerd.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Pachthof) 13-12/16 (ECLI:NL:GHARL:2016:10074).
Noot: de noodzaak tot onteigening ontbreekt, indien de grondeigenaar een geslaagd beroep op zelfrealisering kan doen. Vandaar de voorwaarde van het pachthof, dat pachtontbinding enkel aan de orde is, als de grondeigenaar de gelegenheid tot zelfrealisering krijgt. Ook daarbij zal het financiële aspect (wie draagt de kosten van afwaardering van de gronden) een rol spelen. De grondeigenaar stelt dat dit wel goed zal komen.