De voorzitter van de Afdeling heeft bij uitspraak van 3 april 1997 een verzoek om een voorlopige voorziening hangende een beroep tegen het bestemmingsplan ‘Westerschelde – oeververbinding’ van de raad van de gemeente Borssele van 27 juni 1996 afgewezen, zodat de aanleg van de Westerscheldetunnel vanaf die dag in planologisch opzicht mogelijk was. Voor de berekening van de omvang van de vermogensschade is het verschil tussen de waarde van de ondernemingen van [appellant sub 1] en Britt voorafgaand aan de peildatum en de waarde daarna bepalend.
Bij de berekening van de omvang van zowel de vermogensschade als de inkomensschade heeft het college mogen betrekken dat [appellant sub 1] en Britt hun ondernemingen ook na de peildatum nog geruime tijd hebben kunnen exploiteren en zich gedeeltelijk aan de nieuwe situatie hadden kunnen aanpassen. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 20 april 2011 in zaak nr. 201006536/1/H2. In deze periode hebben zij eenzelfde inkomen kunnen verdienen als zij hadden kunnen verdienen zonder de planologische besluitvorming ten behoeve van de aanleg van de Westerscheldetunnel. Voorafgaand aan de openstelling van deze tunnel en de opheffing van de veerdienst hebben zij derhalve geen inkomensschade geleden.
ABRS 24-09/14 inzake Terneuzen, Westerscheldetunnel (RVS:2014:3473).
Noot: geen nieuws onder de zon. Zie tussenuitspraak ABRS 24-12/13 inzake Borsele (Westerscheldetunnel) inzake schadeclaim exploitanten benzinestation en restaurant nabij veerdienst (RVS:2013:2578).